Posts tonen met het label Midden-Oosten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Midden-Oosten. Alle posts tonen

zaterdag 5 juni 2010

Write Now! Rotterdam

Met vijf korte reisverhalen die ik schreef voor deze blog heb ik de Rotterdamse voorronde van de schrijfwedstrijd Write Now! gewonnen! Dit schreef jurylid Wiegertje Postma:

"De inzending die met de eerste prijs aan de haal gaat, schittert door het gemak waarmee het geschreven lijkt te zijn. Dit is veruit het best lopende stuk: ieder woord staat als een huis en de schrijfster weet dat ze geen taalacrobatiek nodig heeft om haar scenes raak neer te zetten. De terloopse beschrijvingen leveren indringende beelden op, scherp maar subtiel. De verschillen tussen de streken waar de scenes in het verhaal plaatsvinden worden nergens expliciet genoemd, maar zijn duidelijk voelbaar, evenals de gevoelige politieke situaties in die gebieden. Dit is het werk van iemand die heel duidelijk weet waar ze mee bezig is, en voor wie schrijven als vanzelf komt. Wel misten sommige juryleden een eigen stem, en was de jury verdeeld over de vraag of de verschillende scenes elkaar ook altijd versterkten. Maar eerlijk is eerlijk: dat zijn wanhopige kreten van een jury die actief bezig is om overal iets op aan te merken te hebben. De winnaar van Write Now! Rotterdam 2010 is ‘PETRA, JORDANIË’ van EMMA BIJLOOS’."

De korte reisverhalen zijn hier te vinden. Voor de landelijke finale schreef ik een nieuw verhaal, over de Azerbeidzjaanse journalist Fikrat Hüseynli die in Nederland asiel aanvraagt (klik hier). Om op mijn verhaal stemmen, klik hier. De finalist met de meeste stemmen wint een publicatie in dagblad De Pers.

donderdag 10 december 2009

Checkpoint

Er is een uur verstreken en nog mogen we niet verder. Bij een checkpoint even buiten de hoofdstad van Jemen, Sana’a, staat ons busje stil langs de weg. De Jemenitische studenten die wij, een groep studenten uit Nederland, hier voor een uitwisseling hebben ontmoet willen ons meenemen naar Shibam, Thula en Kokaban, drie oude dorpen buiten de stad. Nu de zon haar hoogste punt heeft bereikt is het binnen drukkend warm, maar onze gids heeft liever niet dat we uitstappen. Zelf staat hij met de chauffeur in de zon en kijkt ongeduldig om zich heen. Dan stapt hij op de twee douanebeambten af die midden op de weg staan. De mannen zijn traditioneel gekleed, in een lang wit shirt of djellaba met een goudkleurig ceintuur om hun middel waarachter een kromme dolk, een djanbiya, is gestoken. De een heeft zijn geborduurde sjaal losjes om zijn hoofd geknoopt, de ander draagt hem over de schouders. Een moderne toevoeging, populair onder de mannen hier, is het donkergrijze colbertje dat ze allebei over hun djellaba dragen. Om hun schouders bungelt een geweer. Ze tillen een mondhoek op om onze gids kort te antwoorden, hun wangen staan bol van de blaadjes qat waar ze op kauwen. De gids druipt af, een frons op zijn voorhoofd. Het is duidelijk dat we hier nog wel even staan.

dinsdag 6 oktober 2009

The Red Line: Online Censorship in the Middle East

This essay is about a debate-session on online activism in the Middle East during the Night of Peace, organized by IKV Pax Christi on the 21st of September 2009 in Club Odeon, Amsterdam. It was written with Emil Pepic for Zeytun, an initiative for durable academic exchange between the Netherlands and the Middle East for students of political science, international relations and diplomacy.

Facebook, YouTube, Blogger, Twitter and MSN Messenger: it is hard to believe we ever did without our accounts. To ‘log in’ has become as normal an action for us as to open a door. Today, social media are used as extensively in the Middle Wast as in the West. In a region dominated by repressive regimes, social media seem to provide citizens with an easy and fast way to express themselves and to communicate with each other. But how significant is this online communication for undertaking real action and bringing about real political change? We asked two bloggers and activists from the Middle East during a debate on social media on the 21st of September in Amsterdam.

Read more on www.zeytun.org

zaterdag 15 augustus 2009

'Gelijktijdigheid'

Uit Ik was nooit in Isfahaan van Tommy Wieringa. Uitgeverij De Bezige Bij 2009, pagina 136.

'Een van mijn terugkerende verbazingen gaat over de gelijktijdigheid der dingen. Dat is niet zomaar iets. Het is even eenvoudig als verbijsterend en komt erop neer dat ik me de zes miljard mensenlevens die zich tegelijk met het mijne afspelen niet kan voorstellen. Het aantal van zes miljard is onbelangrijk, het kunnen er ook honderd zijn of elfduizend nog wat. Het gaat om het onbegrip over de synchroniciteit van al die mensenlevens die alleen door ruimte worden gescheiden. Ik moet aannemen dat de ander bestaat, maar zie hem niet. De maat van mijn wereld is het erf, de vrienden, de familie. Krant, televisie en internet brengen het bestaan van de ander niet dichterbij, hooguit verlenen ze het de status van een mogelijkheid. Pas wanneer ik de ander in het echt zie, krijgt hij de urgentie van een feit. Vandaar dat het besef van de gelijktijdigheid me meestal overvalt wanneer ik reis. De reis confronteert me met mijn plaats in de wereld: dit alles was er voordat ik het zag, het zal er nog zijn als ik weer vertrokken ben. Dit is ontmoedigend en hoopvol, en laat zien waarom reizen enig belang heeft: het toont ons splinters van de rijkdom van het leven op aarde.'

'Hun bestaan is bewezen, pas nu ben ik in staat tot een vorm van compassie.'


woensdag 12 augustus 2009

"I am thirty-five"

Mijn hoofd tolt van de nicotine van goedkope sigaretten, mijn maag zit vol vlinders. Het is mijn laatste volle dag in Damascus: morgennacht vliegt een Hongaarse Airbus me terug naar Amsterdam. Misschien beleef ik alles intenser nu ik weet wanneer het eindigt, maar de afgelopen week heeft een vracht aan gebeurtenissen over me uitgestort die misschien minder leuk zijn, maar de ervaring wel ronder maken.

Ik ben heel boos geweest en heb alle frustratie over de gang van zaken hier eruit gegooid: in het gezicht van mijn slappe huisbaas gesmeten. Middenin de nacht kwam hij langs om Omar en mij en twee Syrische vrienden van het dakterras af te halen, want de buren hadden geklaagd over ons gedempte gesprek. Gasten waren niet toegestaan na half elf, zei hij, en hij zou vijf minuten buiten wachten tot ze vertrokken waren. Ik zei hem dat ik geen oppas nodig heb, dat ik tweeëntwintig ben. "I am thirty-five", zei hij met overslaande stem en liep naar buiten. 'And you live with your mother', ging het door me heen. Ik weet dat het niet eerlijk van me is, dat dat hier normaal is, maar toen hij weer binnen kwam, begon ik over het recht op privacy. Hij zei dat het zijn huis was en dat ik 'privacy' heb op mijn kamer. Mijn opvattingen over privacy houden helemaal geen stand, want mijn huisbaas is zijn hele leven nog geen moment echt alleen geweest.
Omar had de gasten inmiddels mee naar buiten genomen en stuurde me een sms: 'Emma, kick the schijt out of him and tell him everything I'd like to say. I'm protecting the key. Call or text me when he's gone!'. De discussie over de sleutel ging over in een discussie over de kopieën van onze paspoorten die de huisbaas zou zijn kwijtgeraakt. Hij wilde dat ik nieuwe zou maken. Ik zei dat het persoonlijke informatie was waar hij zorgvuldig mee om moest gaan. Hij keek rond en wees een stoel aan: daar had hij ze laten liggen, dus iemand van het huis zou ze hebben weggegooid. Ik knapte nu hij probeerde de schuld op ons af te schuiven. Pas de leugen gewoon een beetje aan, zodat het in je voordeel werkt. Ik ben er zo ziek van. Spreek de waarheid!

De waarheid is dat ik verliefd ben op mijn huisgenoot. Hij zat op een bankje en bekeek de cultuurbotsing in stilte. Na afloop legde hij een hand op mijn schouder. "I think you were the stronger one," zei hij. "I'm impressed". Hij haalde een stuk Zwitserse chocolade, puur met vijgen en karamel, uit de koelkast. In zijn ogen twinkelden sterretjes.

zaterdag 1 augustus 2009

Petra

De zon hangt zwaar boven de vallei, als een loden bal drukt hij zich langzaam naar beneden. Ik zit op een rots voor de legergroene plastic tent waar Atallah overdag zijn souvenirs verkoopt. Vanaf El Deir, het door de Nabateanen uit de bergwand gehakte klooster, is het bouwsel te zien. ‘End of the World’ staat in grote letters op een witte doek. Aan een hoge paal wappert een Jordaanse vlag.
In het lager gelegen dorp Um Sayhoun woont Atallah samen met de Spaanse Maria, die in verwachting is. Atallah vertelde me dat hij, net als de andere jongens, nog wel eens sliep in de bergen. Maar de woongrotten waar zijn ouders en voorouders in woonden, zijn nu leeg. “My hotel in the mountains has a million stars”, zei hij lachend. “But I always come here for a shower.”

In de jaren tachtig, toen de woestijnstad Petra op de Werelderfgoedlijst kwam te staan, was de Jordaanse overheid begonnen met de bouw van het dorp. De stammen van de plaatselijke Bedoeïenenbevolking werden toen opgesplitst in gezinnen die elk een huisje kregen aangewezen. Nauwelijks groot genoeg voor een familie met meerdere vrouwen en kinderen werden de huizen al snel uitgebreid. Atallahs vader is nu bezig met het bouwen van een extra verdieping voor zijn zoon; zijn drie dochters zullen uiteindelijk verhuizen naar het huis van hun echtgenoten. Nu woont de hele familie nog samen, in een huis van staal en beton.

Later die avond ontmoet ik Atallah en zijn vriend Ahmed voor de ingang van de enige moskee in het dorp. Atallah draagt een zwarte doek op zijn hoofd, Ahmed een traditionele rood-witte. Anders dan hun vaders, die de keffiyeh lang over de schouders laten hangen en op hun hoofd vastzetten met een zwarte band, draaien de jongens hem een slag rond het hoofd tot een soort tulband. Ahmed heeft zijn ogen aangezet met zwarte kohl. Overdag struint hij met zijn twee kamelen over het terrein en pikt hij toeristen op voor een ritje. Vooral aan “dikke Amerikanen” verdient hij naar eigen zeggen veel. Hij haalt zijn nieuwste aanschaf tevoorschijn, een groene i-Pod Shuffle. Ik krijg een koptelefoontje in mijn oor gedrukt, Bob Marley zingt “no woman, no cry”. Ahmed vindt het prachtig. “A life without a wife, is like a kitchen without a knife” zegt hij grijnzend. Tot hij zijn eigen keuken en vrouw heeft zijn er de toeristen en vooral, de toeristes.



donderdag 30 juli 2009

Damascus

S. was ziek dit weekend. Zij en C., die een kamer delen in ons huis in de oude stad van Damascus, hadden naar Beiroet willen gaan. De excursie naar Palmyra, onderdeel van onze zomercursus, zouden ze inruilen voor een feestje aan de Libanese kust. Nu lag S. op de grond in de gang, waar het koeler zou zijn dan in de rest van het huis. Haar ogen rolden naar boven als je haar wat vroeg, een handje ging even de lucht in en viel weer neer. De fles water was half leeg, maar alles wat erin ging kwam er gelijk weer uit. En dus at ze niet, twee dagen lang.

De rest van het huis vertrok naar het Oosten en zaterdagavond kwamen we terug, warm en rood als Palmyreense zandsteen. We verspreidden woestijnzand door het huis met onze slippers en dachten aan mannen met witte tanden op witte kamelen. Libanees bier werd uit koelkast gehaald, er werd geproost en gelachen. Op de binnenplaats stond een halflege pan bleke pasta op tafel, het bed in de gang was weg. S. zat op een stoel op de overloop. Ze droeg een wit hemdje en onderbroek en ze rookte een sigaret. De dokter had haar een spuit gegeven en antibioticapillen waar ze volgens C. van ging ijlen. Maar het ging wel iets beter, en ze had de was gedaan.

Gisternacht, terwijl we op onze binnenplaats zaten, bedacht ik me dat ik wilde verhuizen. Weg uit dit stelsel van verborgen kamers en doodlopende trappen, naar een plek minder verstopt tussen de steegjes, minder diep in de doffe ellende die zich hier met de jaren heeft opgestapeld. De wanhoop komt hier te dichtbij, zo dichtbij dat ik er bang van ben geworden. Het schuifelt heel stil door de straatjes, soms achter een vuilnisbak op wielen, soms met een bezem. Het zweeft door het stof en het vuilnis dat op straat is achtergelaten en het hult zich in spinrag tot de nacht is gevallen. In het maanlicht huilt het en wast het zich in zoute tranen. Het is hulpeloos en zwak. Maar wee degene die het s’nachts alleen passeert. Dan licht het op in een woedende flits en braakt het het braaksel van iemand die niets meer heeft te verliezen.

Op de binnenplaats eten we pasta met tonijn. S. dommelt weg met een boek op schoot. Boven ons klinkt de roep voor het avondgebed.

zondag 12 juli 2009

Beiroet

Ik zit op een bankje onder een overhangende boom en kijk uit op zee. De Amerikaanse universiteit van Beirut ligt op een heuvel aan de Mediterraanse kust te glimmen in de zon. Jonge mensen lopen ontspannen langs de koloniale gebouwen, ze wandelen twee aan twee onder de palmbomen en platanen. De meisjes dragen opbollende jurkjes en sandalen, de jongens een bloes, spijkerbroek en slippers. Via een gang onder de boulevard bereik je het privé-strand, waar de studenten, aan het zicht onttrokken door een rij schermen, in bikini's en shorts in de zon liggen en een duik nemen.
Een Boeing vliegt over; vogelgetsjirp klinkt tussen de takken. In de verte klinkt het geklok van een tennisbal op een racket. Wie denkt hier nog aan frictie tussen bevolkingsgroepen, aan Hezbollah en aan een burgeroorlog waar dit glanzende paradijs nog steeds de sporen van draagt? Tussen de nieuwe wolkenkrabbers staan betonnen skeletten vol kraters en kogelgaten. Op elke hoek van de straat staat een militair in bruin camouflagepak, met een kalashnikov aan de schouder. En net nog passeerde onze taxi een militair konvooi, met tien militairen per pantserwagen en eentje op een jeep achter een mitrailleur. Lachend hadden ze zich omgedraaid om de buitenlandse toeristen te kunnen bekijken.

zondag 5 juli 2009

Deir Mar Musa

Om op adem te komen besluiten Omar en ik naar Deir Mar Musa te gaan, een klooster in de bergen ten noorden van het door smog vervuilde Damascus. Een ronkend minibusje brengt ons van de hoofdstad naar de rand van een troosteloze zandvlakte, die we doorkruisen met een taxi. Aan de voet van een rij rotsachtige heuvels worden we afgezet, vanuit de verte is het klooster nauwelijks te onderscheiden. In de brandende zon klimmen we naar boven. 

Deir Mar Musa, of het klooster van Sint Mozes, werd door de Italiaanse monnik Paulo D'Oglio gered van de ondergang en is nu een levendige Syrisch-orthodoxe gemeenschap. Op het terras zitten een groep Syrische studenten, een Iraakse familie, een groep Italiaanse toeristen en pelgrims uit Mexico, Frankrijk, Groot-Brittannië en Amerika. We kunnen gelijk aanschuiven voor de lunch. Joekels van theekannen gaan rond en vullen beker na beker terwijl we ons mengen in de discussie van de Syrische studenten, die onomwonden hun mening geven over zaken waarover beneden niet wordt gesproken.


Als met het vallen van de avond de bel voor de meditatie klinkt vertrekken de meeste bezoekers huiswaarts. De achterblijvers gaan gebukt door een poortje de kerk binnen, waar twee broeders de meditatie inluiden met een gebed. Daarna trekt iedereen zich terug voor het uur dat in voorbereiding tot de mis in stilte moet worden doorgebracht. Om nog een glimp van de zonsondergang te vangen haast ik me op mijn slippers de heuvels in. Glibberend en klauterend probeer ik de top van een rots te bereiken. Terwijl de laatste gloed van de zon wegsijpelt tussen de rotsen, rijst de maan wit boven het klooster. Als een zilveren schijf rust hij op de stenen. In de verte klinkt het holle geblaf van een hond. Ik ben alleen in dit land van God.


Wanneer een uur later de mis begint zijn de Middeleeuwse wandschilderingen, waar dit klooster beroemd om is, nauwelijks nog te onderscheiden. Ik ga zitten tegen de achterwand, waarop een engel en de duivel om het hardst trekken aan een weegschaal vol mensenhoofden. In het midden van de zaal zit broeder Jihad in kleermakerszit voor een opengeslagen Bijbel. Hij wrijft in zijn ogen en zegt het vanavond kort te zullen houden, omdat iedereen moe is. Een uur lang wordt er in zachte, lage stemmen gebeden. Dan richt Jihad zich tot mij en vraagt me waar ik vandaan kom. Ik antwoord en word vervolgens gevraagd een Nederlandse hymne te zingen. Voor ik heb kunnen antwoorden sist Jihad om stilte. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik, als enige troef, het Onze Vader opzeg. Na mijn “Amen” zetten de anderen het Kyrieleison in. Ik geef het schaaltje brood en de kelk met wijn door zonder ervan te drinken, maar de Arabische Bijbel weegt zwaar in mijn schoot.

maandag 8 juni 2009

Antakya

Vanonder de wijnbladeren op het terras wijst Ahmet in de verte. Het Turkse dorpje Yayladağı kruipt op tegen de heuvels, richting de Turks-Syrische grens. Vandaag had ik in Damascus willen zijn, maar de bus rijdt morgen pas. Ahmet, een rijzige man van eind vijftig met een dikke zwarte snor, had tijdens de busrit van Adana naar Antakya voorgesteld dat ik in het huis van zijn zus zou overnachten. Hij is er zelf vijf jaar niet geweest.

Nadat we die middag in Antakya waren aangekomen moesten Ahmet en ik een uur wachten op het busje van Ahmets neef. Ahmet vroeg me of ik misschien thee wilde. Ik bedankte vriendelijk. Hij vroeg het nog eens. Weer zei ik nee. Ahmet boog zich naar me toe en zei, duidelijk beschaamd, dat ik thee moest drinken, want zo hoorde dat hier. Met het kopje thee ging ik op de achterbank zitten, maar Ahmet gebaarde dat ik voorin plaats moest nemen, zodat ik alles goed zou kunnen zien. Nadat meer mensen waren ingestapt reden we de stad uit, de heuvels in. Een meisje ging naast me zitten en vroeg me giechelend of ik bij haar wilde komen logeren. Toen ze even later uitstapte voelde ik een lichte paniek opkomen. Had ik niet beter met haar mee kunnen gaan? Waar was ik aan begonnen?
De wegen werden steiler en nauwer, achter elke hoek staarde een paar kinderogen. De kinderen joelden, Ahmets neef toeterde. Bovenaan de heuvel stapten we uit. Ahmet hees mijn loodzware backpack over zijn schouder en liep voor me uit naar een onbeschilderd huis. We gingen een trap op, boven was de voordeur open.
Ahmets zus Naime was ongeveer zestig, droeg een lila t-shirt zonder beha en had een wit doekje om haar haren geknoopt. Terwijl ze mijn hand schudde keek ze fronsend naar mijn schoenen en wierp twee plastic slippers op de grond. Ik wilde haar achterna lopen naar de keuken, maar Ahmet riep me naar het terras. Of ik een Christen ben, wilde zijn neef Mehmet weten. Zijn familie, vertelde hij, was Alawiet. Het klonk als een geheim en misschien was het dat ook wel, want Alawieten zijn in Turkije in de minderheid.

Ahmet laat zijn arm zakken, kinderstemmen klinken schel op de trap. Mehmets zus Seren komt binnen met haar twee kinderen, die direct de boezem van hun grootmoeder Naime induiken. De oudste, ook Mehmet, praat iedereen de oren van het hoofd. Dat ik hem niet versta deert hem niet. Zijn jongere broertje Koray heeft twee hoorapparaatjes en kan alleen gillen en mompelen. Hij gaat ervoor naar de dokter, vertelt Seren. Ze is ervan overtuigd dat haar zoon over een jaar zal kunnen spreken.
We schuiven rond de tafel op het terras en geven schalen door met gevulde paprika's, pasta, olijven, kip en de dolma's die Naime van de wijnbladeren heeft gevouwen. Naime probeert Koray op schoot te trekken, die om ons heen dartelt en overal tegenaan botst. In de verte brandt een licht bij de grens. De grens die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden is verlegd, waardoor Antakya niet langer Arabisch, maar Turks grondgebied is. Ahmets familie verstaat daardoor twee talen. Ik vraag me af hoe ik Naime moet bedanken voor de gastvrijheid die haar door haar broer is opgedrongen. 'U kookt erg goed' zeg ik in het Arabisch. Om er in het Turks aan toe te voegen, 'beter dan mijn moeder'. En ze lacht.

maandag 1 juni 2009

Kostbare bloemen

Vrouwen in de Islamitische Republiek van Iran

Fotoreportage en verhaal, gepubliceerd in ROest, Tijdschrift voor Geschiedenis, Cultuur en Media. Nr.40, juni 2009.

De Islamitische Republiek van Iran kennen we in het Westen voornamelijk als de stiekeme ontwikkelaar van kernwapens, prominent lid van de As van het Kwaad en thuishaven van politiek pyromaan Mahmoud Ahmadinejad. Een bezoek aan het land leidt echter tot een heel ander beeld. Emma Bijloos schreef over de vrouwen die ze er tegenkwam; Jan Kliewer fotografeerde het sprankje hoop dat leeft bij alle bevolkingsgroepen.

Lees verder (pagina 20 t/m 27).

vrijdag 30 januari 2009

Madar & Pedar

Fayrouz zingt over de liefde. Mijn nieuwe Iraanse vriendinnen dansen door de kamer, verven hun ogen donker, tekenen een nog sensuelere oogopslag en bekijken de foto's op hun mobieltjes. Ze kletsen erop los in Farsi, dat inmiddels zo vertrouwd klinkt dat ik bijna vergeet dat ik er niks van versta. De basiswoordjes die ik ken probeer ik uit op de ouders van Roshanak, beiden immens lief. Zowel 'madar' als 'pedar' is klein van stuk. De moeder heeft een glad gezicht, met lachrimpeltjes naast de diepliggende ogen. Ze staat zwijgend in de deuropening en slaat haar enige dochter en haar vriendinnen gade. Roshanak, 28 jaar oud, hoopt over een half jaar naar Canada te emigreren. Iran, vindt ze, is een 'slecht land' om te wonen. Dat ze een Iraanse vriend heeft die in Canada op haar wacht, weten haar ouders niet. Tot ze trouwt verbieden zij haar de omgang met 'vreemde' mannen. Dat we gisteren tot laat met drie jongens door de straten van Esfahan liepen, wordt dus ook niet verteld. Maar hoewel Roshanak bepaalde dingen is verboden, hebben haar ouders verder wel alles voor haar over. Zo stonden ze vannacht hun eigen bed aan ons af en sliepen zelf op het tapijt in de woonkamer. En vanochtend had de moeder een heerlijk ontbijt klaargemaakt, met plat brood uit de oven, honing, drie soorten jam, fruit, walnoten en thee. Het stemde me verdrietig te denken dat ze hun dochter straks lange tijd moeten missen.

Teheran - Esfahan

De trein van Teheran naar Esfahan pauseert op een tussenstation. L. en ik liggen op een smal matras in de nok van de treincoupé. Beneden ons klinkt geroezemoes: de mannen praten zacht met elkaar in Farsi, of Perzisch. Net nog zaten we uitgebreid te kletsen in het Engels: over de politieke situatie in Ierland, waar mijn reisgenoot M. vandaan komt; over de Ierse cultuur en de muziek. L. bladert haar Engelse taalboek door. Op de voorkant staat een foto van de Big Ben; binnen is alles uitgeschreven in Engels als Farsi, dat van rechts naar links leest. Ze heeft haar hoofdoek afgedaan en haar dikke donkere krullen vallen over haar schouder. Of ik het vervelend vind om een hoofddoek te dragen, vroeg ze me net. Zelf vind L. het niks: het is een van de vele geboden voor vrouwen in Iran. Ik had geluk, zei ze, dat ik kan gaan en staan waar ik wil. Maar gelukkig had ze zelf een goede man: een progressieve man die Engels doceert. Hij lacht. "We just married. Four years ago!".
Onze binnenkomst in de trein was heel wat minder rustig. Na een heerlijke maaltijd in een Perzisch restaurant in Teheran, met traditioneel Iraanse hapjes van het huis en bediend door de hele familie, moesten M., J. en ik ons waanzinnig haasten voor de laatste trein. Met onze backpacks werden we een gammele taxi ingeduwd door een man die we hadden ontmoet op de metro en die ons persoonlijk naar het station wilde brengen. "Burn rubber my friend!" gebood M. de taxichaffeur, die ons vol gas door het Teheraanse verkeer heen slalomde. Voor het station buitelden we naar buiten en hobbelden zo snel we konden naar het juiste perron. Het personeel spoorde ons aan: "Esfahan! Esfahan!" En met het fluiten van de trein klommen we aan boord, en vertrokken in een wolk van stoom richting het zuiden.