Posts tonen met het label Syrië. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Syrië. Alle posts tonen

zaterdag 15 augustus 2009

'Gelijktijdigheid'

Uit Ik was nooit in Isfahaan van Tommy Wieringa. Uitgeverij De Bezige Bij 2009, pagina 136.

'Een van mijn terugkerende verbazingen gaat over de gelijktijdigheid der dingen. Dat is niet zomaar iets. Het is even eenvoudig als verbijsterend en komt erop neer dat ik me de zes miljard mensenlevens die zich tegelijk met het mijne afspelen niet kan voorstellen. Het aantal van zes miljard is onbelangrijk, het kunnen er ook honderd zijn of elfduizend nog wat. Het gaat om het onbegrip over de synchroniciteit van al die mensenlevens die alleen door ruimte worden gescheiden. Ik moet aannemen dat de ander bestaat, maar zie hem niet. De maat van mijn wereld is het erf, de vrienden, de familie. Krant, televisie en internet brengen het bestaan van de ander niet dichterbij, hooguit verlenen ze het de status van een mogelijkheid. Pas wanneer ik de ander in het echt zie, krijgt hij de urgentie van een feit. Vandaar dat het besef van de gelijktijdigheid me meestal overvalt wanneer ik reis. De reis confronteert me met mijn plaats in de wereld: dit alles was er voordat ik het zag, het zal er nog zijn als ik weer vertrokken ben. Dit is ontmoedigend en hoopvol, en laat zien waarom reizen enig belang heeft: het toont ons splinters van de rijkdom van het leven op aarde.'

'Hun bestaan is bewezen, pas nu ben ik in staat tot een vorm van compassie.'


woensdag 12 augustus 2009

"I am thirty-five"

Mijn hoofd tolt van de nicotine van goedkope sigaretten, mijn maag zit vol vlinders. Het is mijn laatste volle dag in Damascus: morgennacht vliegt een Hongaarse Airbus me terug naar Amsterdam. Misschien beleef ik alles intenser nu ik weet wanneer het eindigt, maar de afgelopen week heeft een vracht aan gebeurtenissen over me uitgestort die misschien minder leuk zijn, maar de ervaring wel ronder maken.

Ik ben heel boos geweest en heb alle frustratie over de gang van zaken hier eruit gegooid: in het gezicht van mijn slappe huisbaas gesmeten. Middenin de nacht kwam hij langs om Omar en mij en twee Syrische vrienden van het dakterras af te halen, want de buren hadden geklaagd over ons gedempte gesprek. Gasten waren niet toegestaan na half elf, zei hij, en hij zou vijf minuten buiten wachten tot ze vertrokken waren. Ik zei hem dat ik geen oppas nodig heb, dat ik tweeëntwintig ben. "I am thirty-five", zei hij met overslaande stem en liep naar buiten. 'And you live with your mother', ging het door me heen. Ik weet dat het niet eerlijk van me is, dat dat hier normaal is, maar toen hij weer binnen kwam, begon ik over het recht op privacy. Hij zei dat het zijn huis was en dat ik 'privacy' heb op mijn kamer. Mijn opvattingen over privacy houden helemaal geen stand, want mijn huisbaas is zijn hele leven nog geen moment echt alleen geweest.
Omar had de gasten inmiddels mee naar buiten genomen en stuurde me een sms: 'Emma, kick the schijt out of him and tell him everything I'd like to say. I'm protecting the key. Call or text me when he's gone!'. De discussie over de sleutel ging over in een discussie over de kopieën van onze paspoorten die de huisbaas zou zijn kwijtgeraakt. Hij wilde dat ik nieuwe zou maken. Ik zei dat het persoonlijke informatie was waar hij zorgvuldig mee om moest gaan. Hij keek rond en wees een stoel aan: daar had hij ze laten liggen, dus iemand van het huis zou ze hebben weggegooid. Ik knapte nu hij probeerde de schuld op ons af te schuiven. Pas de leugen gewoon een beetje aan, zodat het in je voordeel werkt. Ik ben er zo ziek van. Spreek de waarheid!

De waarheid is dat ik verliefd ben op mijn huisgenoot. Hij zat op een bankje en bekeek de cultuurbotsing in stilte. Na afloop legde hij een hand op mijn schouder. "I think you were the stronger one," zei hij. "I'm impressed". Hij haalde een stuk Zwitserse chocolade, puur met vijgen en karamel, uit de koelkast. In zijn ogen twinkelden sterretjes.

donderdag 30 juli 2009

Damascus

S. was ziek dit weekend. Zij en C., die een kamer delen in ons huis in de oude stad van Damascus, hadden naar Beiroet willen gaan. De excursie naar Palmyra, onderdeel van onze zomercursus, zouden ze inruilen voor een feestje aan de Libanese kust. Nu lag S. op de grond in de gang, waar het koeler zou zijn dan in de rest van het huis. Haar ogen rolden naar boven als je haar wat vroeg, een handje ging even de lucht in en viel weer neer. De fles water was half leeg, maar alles wat erin ging kwam er gelijk weer uit. En dus at ze niet, twee dagen lang.

De rest van het huis vertrok naar het Oosten en zaterdagavond kwamen we terug, warm en rood als Palmyreense zandsteen. We verspreidden woestijnzand door het huis met onze slippers en dachten aan mannen met witte tanden op witte kamelen. Libanees bier werd uit koelkast gehaald, er werd geproost en gelachen. Op de binnenplaats stond een halflege pan bleke pasta op tafel, het bed in de gang was weg. S. zat op een stoel op de overloop. Ze droeg een wit hemdje en onderbroek en ze rookte een sigaret. De dokter had haar een spuit gegeven en antibioticapillen waar ze volgens C. van ging ijlen. Maar het ging wel iets beter, en ze had de was gedaan.

Gisternacht, terwijl we op onze binnenplaats zaten, bedacht ik me dat ik wilde verhuizen. Weg uit dit stelsel van verborgen kamers en doodlopende trappen, naar een plek minder verstopt tussen de steegjes, minder diep in de doffe ellende die zich hier met de jaren heeft opgestapeld. De wanhoop komt hier te dichtbij, zo dichtbij dat ik er bang van ben geworden. Het schuifelt heel stil door de straatjes, soms achter een vuilnisbak op wielen, soms met een bezem. Het zweeft door het stof en het vuilnis dat op straat is achtergelaten en het hult zich in spinrag tot de nacht is gevallen. In het maanlicht huilt het en wast het zich in zoute tranen. Het is hulpeloos en zwak. Maar wee degene die het s’nachts alleen passeert. Dan licht het op in een woedende flits en braakt het het braaksel van iemand die niets meer heeft te verliezen.

Op de binnenplaats eten we pasta met tonijn. S. dommelt weg met een boek op schoot. Boven ons klinkt de roep voor het avondgebed.

zondag 5 juli 2009

Deir Mar Musa

Om op adem te komen besluiten Omar en ik naar Deir Mar Musa te gaan, een klooster in de bergen ten noorden van het door smog vervuilde Damascus. Een ronkend minibusje brengt ons van de hoofdstad naar de rand van een troosteloze zandvlakte, die we doorkruisen met een taxi. Aan de voet van een rij rotsachtige heuvels worden we afgezet, vanuit de verte is het klooster nauwelijks te onderscheiden. In de brandende zon klimmen we naar boven. 

Deir Mar Musa, of het klooster van Sint Mozes, werd door de Italiaanse monnik Paulo D'Oglio gered van de ondergang en is nu een levendige Syrisch-orthodoxe gemeenschap. Op het terras zitten een groep Syrische studenten, een Iraakse familie, een groep Italiaanse toeristen en pelgrims uit Mexico, Frankrijk, Groot-Brittannië en Amerika. We kunnen gelijk aanschuiven voor de lunch. Joekels van theekannen gaan rond en vullen beker na beker terwijl we ons mengen in de discussie van de Syrische studenten, die onomwonden hun mening geven over zaken waarover beneden niet wordt gesproken.


Als met het vallen van de avond de bel voor de meditatie klinkt vertrekken de meeste bezoekers huiswaarts. De achterblijvers gaan gebukt door een poortje de kerk binnen, waar twee broeders de meditatie inluiden met een gebed. Daarna trekt iedereen zich terug voor het uur dat in voorbereiding tot de mis in stilte moet worden doorgebracht. Om nog een glimp van de zonsondergang te vangen haast ik me op mijn slippers de heuvels in. Glibberend en klauterend probeer ik de top van een rots te bereiken. Terwijl de laatste gloed van de zon wegsijpelt tussen de rotsen, rijst de maan wit boven het klooster. Als een zilveren schijf rust hij op de stenen. In de verte klinkt het holle geblaf van een hond. Ik ben alleen in dit land van God.


Wanneer een uur later de mis begint zijn de Middeleeuwse wandschilderingen, waar dit klooster beroemd om is, nauwelijks nog te onderscheiden. Ik ga zitten tegen de achterwand, waarop een engel en de duivel om het hardst trekken aan een weegschaal vol mensenhoofden. In het midden van de zaal zit broeder Jihad in kleermakerszit voor een opengeslagen Bijbel. Hij wrijft in zijn ogen en zegt het vanavond kort te zullen houden, omdat iedereen moe is. Een uur lang wordt er in zachte, lage stemmen gebeden. Dan richt Jihad zich tot mij en vraagt me waar ik vandaan kom. Ik antwoord en word vervolgens gevraagd een Nederlandse hymne te zingen. Voor ik heb kunnen antwoorden sist Jihad om stilte. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik, als enige troef, het Onze Vader opzeg. Na mijn “Amen” zetten de anderen het Kyrieleison in. Ik geef het schaaltje brood en de kelk met wijn door zonder ervan te drinken, maar de Arabische Bijbel weegt zwaar in mijn schoot.