zondag 5 juli 2009

Deir Mar Musa

Om op adem te komen besluiten Omar en ik naar Deir Mar Musa te gaan, een klooster in de bergen ten noorden van het door smog vervuilde Damascus. Een ronkend minibusje brengt ons van de hoofdstad naar de rand van een troosteloze zandvlakte, die we doorkruisen met een taxi. Aan de voet van een rij rotsachtige heuvels worden we afgezet, vanuit de verte is het klooster nauwelijks te onderscheiden. In de brandende zon klimmen we naar boven. 

Deir Mar Musa, of het klooster van Sint Mozes, werd door de Italiaanse monnik Paulo D'Oglio gered van de ondergang en is nu een levendige Syrisch-orthodoxe gemeenschap. Op het terras zitten een groep Syrische studenten, een Iraakse familie, een groep Italiaanse toeristen en pelgrims uit Mexico, Frankrijk, Groot-Brittannië en Amerika. We kunnen gelijk aanschuiven voor de lunch. Joekels van theekannen gaan rond en vullen beker na beker terwijl we ons mengen in de discussie van de Syrische studenten, die onomwonden hun mening geven over zaken waarover beneden niet wordt gesproken.


Als met het vallen van de avond de bel voor de meditatie klinkt vertrekken de meeste bezoekers huiswaarts. De achterblijvers gaan gebukt door een poortje de kerk binnen, waar twee broeders de meditatie inluiden met een gebed. Daarna trekt iedereen zich terug voor het uur dat in voorbereiding tot de mis in stilte moet worden doorgebracht. Om nog een glimp van de zonsondergang te vangen haast ik me op mijn slippers de heuvels in. Glibberend en klauterend probeer ik de top van een rots te bereiken. Terwijl de laatste gloed van de zon wegsijpelt tussen de rotsen, rijst de maan wit boven het klooster. Als een zilveren schijf rust hij op de stenen. In de verte klinkt het holle geblaf van een hond. Ik ben alleen in dit land van God.


Wanneer een uur later de mis begint zijn de Middeleeuwse wandschilderingen, waar dit klooster beroemd om is, nauwelijks nog te onderscheiden. Ik ga zitten tegen de achterwand, waarop een engel en de duivel om het hardst trekken aan een weegschaal vol mensenhoofden. In het midden van de zaal zit broeder Jihad in kleermakerszit voor een opengeslagen Bijbel. Hij wrijft in zijn ogen en zegt het vanavond kort te zullen houden, omdat iedereen moe is. Een uur lang wordt er in zachte, lage stemmen gebeden. Dan richt Jihad zich tot mij en vraagt me waar ik vandaan kom. Ik antwoord en word vervolgens gevraagd een Nederlandse hymne te zingen. Voor ik heb kunnen antwoorden sist Jihad om stilte. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik, als enige troef, het Onze Vader opzeg. Na mijn “Amen” zetten de anderen het Kyrieleison in. Ik geef het schaaltje brood en de kelk met wijn door zonder ervan te drinken, maar de Arabische Bijbel weegt zwaar in mijn schoot.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten